De luchtkwaliteit in Vlaamse scholen

12 mei 2016 - 15:52

Een goede luchtkwaliteit in gebouwen is van vitaal belang voor de gezondheid van de gebruikers, zeker wanneer het leerlingen en studenten betreft. Maar wat blijkt: de kwaliteit laat vaak te wensen over. Dries Stael en Linde Van den Bossche schreven er hun masterscriptie over. Onder de hoede van Arnold Janssens, hoofddocent bouwfysica van de Universiteit Gent, werd door hen een onderzoek verricht naar de ventilatie in de Vlaamse scholen. We bekijken de resultaten.

Tijdens het academiejaar 2008 – 2009 werden in 12 scholen (goed voor 26 klaslokalen), verspreid over Vlaanderen, metingen uitgevoerd. Een van de onderzochte scholen was passiefschool De Zande, in Beernem. De scholen werden opgedeeld in twee groepen; een groep scholen ouder dan 10 jaar, en een groep scholen jonger dan 10 jaar. Binnen deze laatste groep werd nog een opdeling gemaakt afhankelijk van het type ventilatiesysteem dat aanwezig was. Het onderzoek naar de luchtkwaliteit werd voornamelijk toegespitst op de temperatuur, het CO2-gehalte en de relatieve luchtvochtigheid. Gedurende een volledige week werden per school metingen geregistreerd.

Temperatuur is vaak geen probleempunt in scholen. Meestal kan de temperatuur per lokaal worden geregeld met thermostatische kranen. In de passiefschool was de temperatuur wel vaak lager, gezien de kleine bezetting van de betreffende school en de daaruit voorvloeiende kleinere interne warmtewinsten. De resultaten van de scholen met mechanische ventilatie (systeem D) toonden een positieve tendens: ramen en deuren konden gesloten blijven waardoor de temperatuur beter kon worden geregeld.

Het belangrijkste deel van het onderzoek spitste zich toe op de meting van het CO2-gehalte en de evolutie hiervan in nieuwe scholen. Logischerwijze scoorden nieuwe gebouwen beter. Iedereen kan vaak zelf de muffe geur waarnemen in oude lokalen, waar in nieuwe lokalen met een goed ventilatiesysteem een frisser en aangenamer binnenklimaat kan worden opgemerkt. 

In klaslokalen moet minstens aan IDA 3 worden voldaan: het verschil tussen de geregistreerde CO2-concentratie van binnen en buiten mag daarbij maximaal 1000 ppm bedragen. Volgende tabel geeft de resultaten van het onderzoek weer:

  Oude scholen Nieuwe scholen Passiefschool
∆ CO2 < 1000 ppm 48,70% 62,82% 100,00%
∆ CO2 > 1000 ppm 51,73% 37,18% 0,00%

 

 

 

 

 

In oude scholen is de CO2-concentratie meer dan de helft van de tijd onaanvaardbaar. De nieuwe scholen scoren al een stuk beter, maar bij de passiefschool respecteert de concentratie tijdens de volledige meting de norm en is dit aspect van de luchtkwaliteit dus zeer goed. Toch is bij dit laatste wel enige nuance vereist wegens de kleine bezetting.

Wanneer werd gekeken naar het type ventilatiesysteem in de nieuwe scholen, kwam er dit resultaat uit de bus:

  Geen ventilatie Systeem A Systeem D
∆ CO2 < 1000 ppm 59,80% 36,84% 82,19%
∆ CO2 > 1000 ppm 40,20% 63,16% 17,81%

 

 

 

 

 

Systeem A leverde dus zelfs slechtere resultaten op dan de oude scholen. Toevoerroosters worden immers vaak gesloten tijdens de winter om verwarmingskosten te beperken. Ventilatie met systeem D, wat ook in passiefscholen wordt gebruikt, leverde de beste resultaten op, hoewel niet het verhoopte resultaat van perfecte luchtkwaliteit werd behaald. De onderzoekers reikten hiervoor enkele verklaringen aan. In het eerste geval was het ventilatiedebiet ontoereikend door het grote aantal aanwezigen. In het tweede geval was het probleem allicht te wijten aan een te kleine dimensionering of een weinig optimale regeling. In het derde geval werd de ventilatie geregeld via kloksturing, daar was 95,45% van de tijd de luchtkwaliteit zeer goed.

De relatieve luchtvochtigheid is een andere belangrijke parameter bij de bepaling van de luchtkwaliteit. Te lage waardes kunnen zorgen voor irritatie van de slijmvliezen en de ogen. Te hoge waarden zijn dan weer een voedingsbodem voor zwammen, bacteriën en schimmels, die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid. Zowel in oude en nieuwe scholen als in de passiefschool is de relatieve luchtvochtigheid goed. Er zijn weinig verschillen merkbaar tussen de gebouwen met een groot verschil in bouwjaar.

Bij de eis van het ARAB, die oplegt dat een klas een goede werkomgeving is als de relatieve luchtvochtigheid tussen 40 % en 70 % ligt, is er wel een evolutie. In oude scholen ligt 74,82 % van de gemeten waarden binnen deze grenzen. Bij nieuwe scholen is dit gedaald tot 57,19 % en in de passiefschool ligt dit aandeel nog lager, namelijk 38,21 %. Het zijn vooral de lokalen waar een ventilatiesysteem D aanwezig is die weinig voldoen aan deze voorwaarde. Een bevochtigingstoestel is volgens het ARAB dus aan te raden. PHP-adviseur Stefan Van Loon suggereert in dit geval ook het gebruik van een warmtewiel, waarbij het vocht kan worden gerecupereerd.

De onderzoekers merken echter op dat de waarde die in het ARAB voor de ondergrens wordt aangehouden enige nuance vergt. Uit recente studies blijkt immers dat typische waarden van relatieve vochtigheid waarbij comfortklachten voorkomen een stuk lager liggen. Een lage vochtigheid is bijgevolg veel minder problematisch dan een te hoge. Gezien de metingen in de winter hebben plaatsgevonden behoren de meeste van de meetpunten die niet aan het ARAB voldoen tot deze categorie en is er dus niet direct een aanleiding om te spreken van een slechte relatieve vochtigheid in zowel de nieuwe scholen als de passiefschool. Het toevoegen van bevochtigingsapparaten vergt bovendien een serieuze inspanning van de directie in verband met onderhoud. Indien dit niet nauwlettend wordt opgevolgd bestaat er immers een niet te verwaarlozen kans dat deze apparaten eerder de verspreiding van biologische vervuiling via het ventilatiesysteem in de hand werken, dan ze helpen vermijden.

 

Bron: be.passive 03, maa-apr-mei 2010, p.49-50. Zie: www.bepassive.be